Woningnood


In die oude afbraakwoning woont nog een heel gezin zingt Boudewijn de Groot in het nummer woningnood. Voor mij  was dat lang een sleutelzin. Iets van sociaal onrecht wat mij prikkelde om mee te nemen in mijn strijd tegen datzelfde onrecht. Daar past natuurlijk ook het nummer van John Lennon bij; working class hero. Want held van de werkende klasse is iets om te zijn.  het zijn nummers uit de jaren zeventig waarin zaken wel anders waren dan nu alhoewel er veel overeenkomsten zijn.

In de tekst van woningnood zitten nog steeds veel actualiteit. Feitelijk heb ik altijd een keuze gemaakt om “politiek”te wonen. Ik vertel dat wel eens tegen een directeur van een woningbouwcorporatie als het past zonder direct op de details in te gaan. Ik loop regelmatig door mijn woning heen en kijk naar de details of naar foto’s van de weg waar ik woon en lees daaruit de geschiedenis. Stedebouw kent veel invalshoeken en als je dan woont op een punt of plek waar dat van toepassing is dan kom je wel vaker de opmerkingen uit de tekst van woningnood tegen.

Bij het gaan bewonen van mijn huis was het nog niet zo dat de wijk gesaneerd moest worden. Wel was er bij mij al hulp gezocht om iets te doen aan de huizen. Dat was jaren eerder en eigenlijk was het best leuk wonen zo centraal bij winkels, het station en tal van uitvalswegen. De bewoonster die hulp bij ons, opbouwwerk van de VOS, had wel gelijk als het ging om achterstallig onderhoud. Toen ik de woning betrok was het een vochtig en tochtig huis. Het was rijp om afgebroken te worden door de jarenlange achterstand in onderhoud.

Door mijn opmerkingen na oplevering moest er heel wat werk gedaan worden en niet alleen bij mij moest een buitenmuur opnieuw gevoegd worden. Alle zijwoningen werden met spoed aangepakt. Toch woonden er heel veel mensen al heel lang op deze plek in een door hen goed bijgehouden woning. Ze woonden daar gelukkig. Ik vergeleek deze woning met die van mijn kraakpand uit de jaren tachtig en had destijds een vergelijkbare kwaliteit kraakpand maar woonde toen clandestien. Water en licht wist ik destijds via aparte contracten aan te komen.

Ik had een jong stel, gelukkig zonder kind, die als kraker in een woning getrokken waren. Ze woonden eerst in een berging van een flat. Voor hen gold wel dat ze bekeken werden als oud vuil. Door ons te organiseren zoals ik dat hier ook deed kreeg men wat aanzien. De krakers van destijds herhuisvestte ik door te onderhandelen en het jonge stel heeft het door de tijd heen niet gered. De jongedame werd moeder, de jongeman werd junk en koos voor een overdosis waarvan de derde hem, naar eigen keuze, fataal werd. Een verhaal zoals ik er meerdere voorbij heb zien komen.

Toch bleef ik mensen helpen en zo ook hier de bewoners met zich te organiseren en zeker dat het moment van sloop aangekondigd werd. Plots werd de tekst van het lied voor mij actueel. “Zie je dat in die oude afbraakwoning woont nog een heel gezin, stel je voor wat zien ze daar nou in“. Voor de bewoners die niets hadden met de tekst van het liedje maar eigenlijk wel tot de groep hoorden maar dan in de tevredenen die naar huis gingen, naar hun auto en de televisiebuis, voor hen was het plots een hard gelag.

Sommigen woonden er sinds de nieuwbouw als kind moesten bedreigd door de sloop plots een nieuwe werkelijkheid van onzekerheid accepteren die de jonge krakers van zestien al gewoon waren geworden. Plotselinge onvrede, onmachtigheid en gevoelens van verraad maakte het voor de gezagsgetrouwe mens onmogelijk. Voor mij was het iets wat ik al eerder meegemaakt had. Ik kon mijn  kinderen gerust stellen dat ik geen angst voor de situatie kende. Geen grote verzetsacties behalve de publiciteit en slimme acties tijdens de discussies over de ontwikkeling van het gebied.

De bewonersgroepen werden gesloopt door de besluiten en de eerste uitverhuisacties met alle ellende van dien deden mensen verbitterd vertrekken. Levens werden op zijn kop gezet want oude bomen verplanten doe je niet zomaar. Mensen overleden zelfs voordat de verhuizing aanstonds was. In mijn oude afbraakwoning met met hele gezin leefde ik rustig mijn leven met de onzekerheid van dien. Zo plots als het sloopbesluit was gekomen, zo plots werd het ook weer ingetrokken. Veertien jaar leefde ik met mijn gezin in de afbraakwoning met het vreemde gevoel wat daar bij hoort.

Ik heb de mensen zien gaan en komen maar ook de tijdelijke bewoners uit de Oostbloklanden die een kamer huurden en met zijn drieën en huis bewoonden waarvan de kwaliteit misschien wel beter was dan in eigen land. Als zij s morgens in de vroege uren vertrokken, zwijgend in een colonne die deed denken aan arbeiders uit een strafkamp, dan werd de straat een soort surrealistische film. De slecht geklede mannen met hun hoofd hangend, weinig vrolijk kijkend, in ganzenpas naar hun bus om weggebracht te worden naar het werk.

Sommigen droegen hun eten mee onder de arm of liepen de laatste sigaret rokend ongemotiveerd om zich heen kijkend naar de echte wereld waar het leek dat zij niet aan meededen. De woningen waren weer huizen met een verdienmodel geworden zoals bij de huisjesmelkers van weleer en vormden daarmee een schril contrast met hen die nog in de sloopwoning woonden. Na de omslag in het denken over de toekomst van de woningen ging alles weer terug naar het oude. De huizen werden opgelapt en opnieuw in de verhuur en de nieuwe hoop vestigde zich.

Dezelfde woning waar de emoties van uitverhuizen, berusting van tijdelijk werk, en deels sloop zich meester hadden gemaakt werden weer de uitvalsbasis van hoop en een dak boven het hoofd. De hoop die ook in het nummer woningnood naar voren komt. De mensen op zoek naar een dak boven het hoofd die blijven verhuizen tot ze iets permanents hebben om hun gezin veilig  op te laten groeien. Om te verhuizen moest ik wel geregistreerd (wat ik natuurlijk wist). Telkens in mijn verhuisbeweging was dat zo of eigenlijk bij het uitverhuizen uit mijn kraakpand was ik feitelijk omgekeerd geregistreerd, waardoor ik voorrang had.

Omdat ik wist hoe het systeem werkte lukte mij het prima om binnen de regels nog redelijk vlot een woning te vinden. Ook al was mijn woning geheel uitgewoond geweest was het toch een soort liefde op het eerste gezicht. Vandaag liep ik langs de huizen ben bekeek de gevels en muren als in een onderzoek van wat er zou moeten gebeuren om ze weer net zo up to date te maken als de huizen een straat terug. IK herkende de spijkers van weleer, zag de oude klemmen die als littekens het verhaal vertellen van de bewoners.

Als de huizen de verhalen konden vertellen van de bewoners, de straat, de voorbij trekkende verkeersstromen dan zou je een boek vol verhalen hebben. Van kommer en kwel, van geluk en voorspoed, van hoop en verdriet en vooral de grote veranderingen. Van kale vlakte tot begroeide weg met dubbele rijen bomen en weer terug naar kale vlakte waar gezinnen weer het groen terug laten keren en de enkele rij bomen bijdraagt aan het gevoel van groei. In de vijftig ( of misschien wel honderd)  jaar van woningnood is het altijd de lijst die leidend is in de roulette van het verkrijgen van een huurwoning.

Wonen als elementaire vorm van bestaan naast eten en drinken zijn toch terugkerende zaken en zoals bezongen is de baan, de andere zaken van het menselijke bestaan toch de basi van welbevinden. Ik kijk naar buiten en zie het leven aan mij voorbij trekken en zit aan mijn computer bij de televisie thuis en bedenk een vos verliest wel zijn haren maar nooit zijn  streken. Ik ben net als in mijn kraakpand klaar voor het grote gebeuren..






Een reactie posten

0 Reacties